Gedichtenbundel

Blader door onze gedichtenbundel, selecteer uw voorkeuren en stuur deze vervolgens via het formulier onderaan door naar één of meerdere e-mailadressen, of naar info@van-lent.be.




GEDICHT 1

Alles leeft in tijd
zo is het bestaan.
Komen en gaan,
zaaien en maaien,
de eeuwigheid ingaan.
Alles heeft zijn tijd.

— Claire Vanden Abbeele

GEDICHT 2

Er is geen weg die gebaand is.
De regen wast altijd weer elke voetstap uit.
Er is geen vastliggend doel.
De aarde draait voortdurend om haar as.
Er is alleen het weet hebben
van een liefde zonder maat.
Als we aandachtig luisteren
naar dat vreemde wederkerende gefluister
dan komen we op de plek die ons bewaart.

— Claire Vanden Abbeele

GEDICHT 3

Herinneringen laten geboren worden
het is een helend proces
waarin je al je liefde
en je verdriet
je warmte en je weemoed
verzamelt en samenrijgt
tot een kralenketting
die je gidst over de kloof
van pijn en verdriet.

— Claire Vanden Abbeele

GEDICHT 4

Hou me (niet) vast
vanaf hier
heb ik alleen te gaan
ik zal altijd
-ergens-
bij je zijn
we zijn tochtgenoten
maar hier neem ik afscheid
ik neem je lach en je speelsheid mee
je warme liefde ook
maar hou me niet vast
want
ik wil zoals altijd
in vrijheid
mijn eigen weg kunnen gaan.

— Claire Vanden Abbeele

GEDICHT 5

Omhullend en vertrouwd
tekent zich het blauw
van zorg en nabijheid
groot is wie naast je staat
en met je meegaat
sterk is wie je laat gaan
en je vrij maakt.

— Claire Vanden Abbeele

GEDICHT 6

Omwille van het beminnen
stap ik verder
uit en in mezelf
innig en meerstemmig
verbindend verbonden
onuitwisbaar verweven.

— Claire Vanden Abbeele

GEDICHT 7

We zullen je,
net als voorheen,
bij je naam blijven noemen.
Alleen wat zachter,
hoewel de stilte
zelden zo hard valt.

GEDICHT 8

Zoals een bloem haar kelk sluit
na het laatste zonnelicht,
zo ben je van ons heengegaan.
Zo zacht, zo stil, zo vederlicht.
En op je lippen lag een lach
alsof je zicht had op het licht
van de eeuwige nieuwe dag.

GEDICHT 9

Je hield zo van het leven,
genoot van elk moment.
De vreugde jezelf te geven
was door iedereen gekend.
Wij missen nu je gulheid,
je lach, je vriendelijkheid,
je spontane blijheid,
je openhartigheid.

GEDICHT 10

Papa's sterven niet,
ze glijden hooguit naar de overkant.
Ze leven verder in wie blijft,
in woorden en gedachten,
in verhalen en gevoel van tederheid.
Papa's sterven niet,
ze blijven altijd in de buurt.
Je ziet hen in de spiegel
in een stukje van jezelf.

GEDICHT 11

Een moeder zou niet mogen doodgaan,
zou voor altijd moeten zijn,
in leed en liefde bij ons blijven,
het meest volmaakte samenzijn.
Een moeder kan gewoon niet doodgaan.
Gestorven leeft ze nog in mij.
Zoals steeds wou ze ons voorgaan.
In hart en geest blijft ze nabij.

GEDICHT 12

Nu we stilstaan bij zijn leven,
nu we stilstaan bij zijn dood,
beseffen we pas ten volle,
ook in kleine dingen was hij groot.

GEDICHT 13

Jouw sporen zijn niet uitgewist,
de afdruk van gelukkige jaren,
ze staan in onze geest gegrift,
waar wij ze met respect bewaren.

GEDICHT 14

Geen woorden meer
geen streling meer,
je altijd moeten missen
je nooit meer zien
en waar je bent
een eeuwigheid naar gissen.

GEDICHT 15

Met jouw dood zijn ook begraven
al mijn dromen en mijn hoop.
Samen met je oud te worden,
samen nog zoveel te doen.
Kon ik maar de tijd doen keren,
dood en leven regisseren,
dan werd het nog mooier dan toen.

GEDICHT 16

Het is niet eerlijk, niet rechtvaardig
dat jij, zo jong, al heen moest gaan.
Je was zo lief, attent en aardig.
Je pakte het leven vrolijk aan.
Het doet zo’n pijn je dood te weten,
zelfs mijn verstand kan er niet bij.
Mijn droefheid is ook niet te meten.
Waarom niet ik? Waarom juist jij?

GEDICHT 17

Je was met je gedachten
al in die andere wereld.
Je leefde van herinneringen
en van vergeten dromen.
Nu ben je veilig aanbeland
daar ergens aan de overkant.

GEDICHT 18

Je wou die ziekte overleven
om nog heel lang bij ons te zijn,
maar het is een hard gegeven:
de dood laat niemand leven.
Hoezeer we er ook naar streven,
jouw afscheid,
het maakt ons klein.
Je nooit meer zien
doet zo’n pijn.

GEDICHT 19

Bedankt voor wie je voor ons was,
jij gaf ons leven veel meer zin,
van jou blijft deze wens ons bij:
wees blij, heb lief en bemin.

GEDICHT 20

Wij danken je voor de tijd
dat je bij ons was.
Voor je vriendschap, je goedheid,
voor je vreugdevol aanwezig zijn.
Zo zullen wij je steeds gedenken,
zo zal je altijd bij ons zijn.

GEDICHT 21

Dank je wel voor zoveel kleine dingen,
voor je schouderklopjes en je raad,
dank voor je goedheid en je liefde,
je was iemand van woord en daad.

GEDICHT 22

Vraag me niet haar te vergeten
en zonder haar op weg te gaan,
van haar dood wil ik niet weten,
we zullen samen verdergaan.

GEDICHT 23

Waar mensen, mensen zijn,
die elkaar verstaan.
Waar liefde, liefde is,
daarheen wil ik gaan.
Waar het eeuwig vrede is,
waar de zon schijnt.
Waar een nieuwe wereld is,
die niet meer verdwijnt.

GEDICHT 24

Als een bloem zo is het leven.
Het begin is teer en klein,
de één die bloeit uitbundig,
de ander geurt heel fijn.
Sommige bloemen blijven lang,
weer anderen blijven even.
Vraag niet bij welke bloem je hoort,
dat is het geheim van het leven.

GEDICHT 25

De leegte zonder jou
is met geen pen te beschrijven.
De leegte zonder jou
zal altijd bij ons blijven.
Maar veel fijne herinneringen
verzachten onze smart.
Voorgoed uit ons midden,
maar altijd in ons hart.

GEDICHT 26

Zwaar werden de dagen
en lang duurde de nacht.
Hoe moeilijk is het vechten
bij ontbreken van de kracht.
Maar ondanks je verlies
van de strijd om het leven,
heb je ons een heel stuk geluk
en ontzettend veel liefde gegeven.

GEDICHT 27

Denk aan mij terug,
maar niet in de dagen
van pijn en verdriet.
Denk aan mij terug,
in de stralende zon
hoe ik was toen ik alles nog kon.

GEDICHT 28

Sterven doe je niet ineens
maar af en toe ’n beetje.
En alle beetjes die je stierf,
’t is vreemd, maar die vergeet je.
Het is je dikwijls zelfs ontgaan,
je zegt: ”ik ben wat moe.”
Maar op ’n keer dan ben je aan
je allerlaatste beetje toe.


— Toon Hermans

GEDICHT 29

We weten het niet,
we zullen het nooit begrijpen.
Waarom een mensenleven wordt bekort.
Waarom de ene bloem tot vrucht mag rijpen
en de ander reeds in de knop verdort.

GEDICHT 30

Al weet ik dat je veilig bent,
verlost van alle pijn.
Ik kan mijn vragen niet meer kwijt,
kan nooit meer bij je zijn.

Al weet ik dat je veilig bent,
ik zoek en vind je niet.
Ik vraag het aan een lege lucht
of je mij hoort en ziet.

GEDICHT 31

Als ik dingen niet meer weet,
als ik namen niet meer ken.
En als ik weer meteen vergeet,
zodat ik onherkenbaar ben.
Denk dan aan de weg door mij gegaan.
Zo heb ik het niet voor niets gedaan.


— Ciska Lentze

GEDICHT 32

Soms horen mensen duidelijk bij elkander.
Je kunt het zien, die twee dat is een paar,
de één is wel de één, maar ook de ander.
Soms horen mensen zichtbaar bij elkaar.


— Toon Hermans

GEDICHT 33

Achter je ligt een leven
van werken en plicht,
en juist dat bepaalde in alles jouw gezicht.
Flink was je je hele leven,
moedig ben je tot het einde gebleven.
Flink wil je nu dat wij zullen zijn
maar afscheid nemen doet ons
zo’n pijn.

GEDICHT 34

Als het rouwrumoer rondom jou is verstomd,
de stoet voorbij is, schuifelende voeten,
dan voel ik dat er een diepe stilte komt,
en in die stilte zal ik jou opnieuw ontmoeten.

En telkens weer zal ik je tegenkomen,
we zeggen veel te gauw, het is voorbij.
Hij heeft alleen je lichaam weggenomen,
niet wie je was, en ook niet wat je zei.

Ik zal nog altijd grapjes met je maken,
we zullen samen door het stille landschap gaan.
Nu je mijn handen niet meer aan kunt raken,
raak je mijn hart nog duidelijker aan.


— Toon Hermans

GEDICHT 35

Niemand die het weten kan
hoeveel ik van je hou.
Niemand die mij troosten kan
in mijn verdriet om jou.
Niemand die begrijpen zal
hoe vreselijk ik je mis.
Niemand die beseffen zal
hoe erg die pijn wel is.

GEDICHT 36

Er zijn geen woorden voor een zieke
van wie je weet, hij redt het niet.
Je streelt zijn wang, je ziet zijn ogen,
je bent bevangen door verdriet.
Toch ben je dankbaar voor z’n einde
dat na zoveel moedig strijden kwam.
Omdat het niet alleen zijn leven
maar ook zijn lijden overnam.

GEDICHT 37

Al het levende is zinnig
hoe onbegrepen ’t ook mag zijn.
Of het blij is, droef of innig
of het onrust is of pijn.

Zinnig is ons hopen, vrezen,
de kleinste bloem in ’t lage gras.
Daarom zou het onzin wezen
als de dood onzinnig was.


— Toon Hermans

GEDICHT 38

Boven akkers, stad en land
mag je God nu loven
kleine vogels in Gods hand
vlieg omhoog, naar boven
vlieg omhoog en vlieg voorgoed
vlieg de vrijheid tegemoet.

GEDICHT 39

Nooit klagend, nooit vragend,
zijn lasten in stilte dragend.
Zijn handen hebben voor ons gewerkt,
zijn hart heeft voor ons geklopt,
zijn ogen hebben tot het laatst gezocht.

GEDICHT 40

Mijn avond gaat vallen
’t wordt kil om me heen.
Straks moet ik vallen
en laat jullie alleen.
Vergeving voor fouten en
voor wat mis is gegaan.
Maar kom in mijn nacht
dicht om mij staan.
De tranen in mijn ogen
doen niet zo zeer.
Als jullie mij troosten
voor de laatste keer.

GEDICHT 41

De laatste dagen van het einde,
dan wordt de grote wereld klein,
is plotseling alles onbeduidend,
tot het laatste beetje pijn.
Wat wij zo belangrijk vinden,
verliest zijn glans, verliest zijn zin.
Maar achter die gesloten ogen
glanst een wonderlijk mooi begin.

GEDICHT 42

Jouw woord gaf ons een
grenzeloos vertrouwen.
Bescheidenheid stond in het
vaandel van je leven.
Liefde en vriendschap, dat is wat
je altijd hebt gegeven.

GEDICHT 43

De vlinders zijn gevlogen,
zij zijn eindelijk weer thuis.
Ver voorbij de regenbogen
passeerden zij die “sluis”.
Die “sluis” tussen de hemel en de aarde,
daar zweefden zij samen doorheen.
Dat heeft zoveel waarde,
zij zijn nooit meer alleen.

GEDICHT 44

Waarom al dat vechten
waarom al die pijn.
Je wilde hier niet weg,
je wilde bij ons zijn.
De strijd was oneerlijk
en geheel niet terecht.
Je wilde nog graag verder
maar verloor dit gevecht.

GEDICHT 45

Do not stand at my grave and weep.
I am not there, I do not sleep,
I am the thousand winds that blow,
I am the diamond glints on snow,
I am the sunlight on ripened grain,
I am the gentle autumn rain.
When you awaken in the morning’s hush,
I am the swift uplifting rush,
of quiet birds in circled flight,
I am the soft stars that shine at night.
Do not stand at my grave and cry,
I am not there – I did not die.


— Mary Elisabeth Frye

GEDICHT 46

Als ik dood ben
niet die theatrale rouw.
Neem wat Franse kaas,
wat stokbrood en wat wijn.
Ik wil ook niet op de schouw.
Ik wil gewoon
een stukje kerkhof zijn.


— Toon Hermans

GEDICHT 47

Ga nooit weg zonder te groeten,
ga nooit heen zonder een zoen.
Als je het noodlot zult ontmoeten,
kan je het nooit meer doen.
Ga nooit weg zonder te praten,
dat doet een hart soms zo’n pijn.
Wat je ‘s morgens hebt verlaten,
kan er ‘s avonds niet meer zijn.


— Toon Hermans

GEDICHT 48

De bomen komen uit de grond
en uit hun stam de twijgen.
En iedereen vindt het heel gewoon
dat zij weer bladeren krijgen.
We zien ze vallen naar de grond
en dan opnieuw weer groeien.
Zo heeft de aarde ons geleerd
Dat al wat sterft zal bloeien.


— Toon Hermans

GEDICHT 49

Je bent er niet meer
en toch zal ik je groeten.
Je elke dag weer
vele malen ontmoeten.
Je handen, je lippen, je lach,
je bent bij me iedere dag.

GEDICHT 50

Ik staar omhoog en denk aan jou,
in het zwarte gat van de nacht.
Ik stel me voor dat jij daar bent,
en gewoon tegen me lacht.
Ik zie je niet, ik hoor je niet,
maar doordat ik je zo mis,
ben ik van het feit doordrongen,
dat daarboven mij 'iets' is.

Ik sluit mijn ogen en beleef
een intens moment.
Ik weet gewoon, ik voel gewoon
dat jij er bent.


— Evert Landwaard

GEDICHT 51

En als er niets meer rest,
dan het ruisen van mijn vragen.
De stilte doelloos is,
en nauwelijks te dragen.
Gedachten langzaam sterven,
in een nutteloze droom.
Als woorden zonder ziel,
in een constante stroom.
Dan ben ik niets,
en blijf ik stil.
Niets dat ik kan,
niets dat ik wil.
Bewegingloos,
van binnen diep verward.
Herinner ik me slechts,
het eindeloos verlangen,
in mijn hart.


— Juul Baars

GEDICHT 52

Als ik hier niet meer woon
in het land van jou en mij,
bedenk dan dat ik ergens ben
zonder land en jaargetij.
Ik zweef daar door de ruimte
lichter dan een veer,
en kijk zonder zorgen
liefdevol op jullie neer.

GEDICHT 53

Ik denk de echte
dood is zo licht
als een veertje.
Dat je wegblaast in een lucht, vol van zon,
en dat schommelend verdwijnt,
in het licht dat schijnt.
Alsof er in de verste verte
nooit een eind aan komt.

GEDICHT 54

Als ik eerder ga dan jij,
huil dan niet.
Want ik zal altijd bij je zijn.
Als je me mist, fluister mijn naam
en ik zal er voor je zijn,
ook al zie je me niet.

GEDICHT 55

We hebben jouw naam in het zand geschreven,
maar de golven hebben die uitgeveegd.
We hebben jouw naam in een boom gegrift,
maar de schors is afgevallen.
We hebben jouw naam in het marmer gegrift,
maar de steen is gebroken.
We hebben jouw naam in ons hart geborgen
en de tijd zal die bewaren.

GEDICHT 56

Voor ons was je een licht,
voor vreemden duisternis.
Je markante persoonlijkheid en je vrolijke gezicht
zullen wij ervaren als een groot gemis.
Want een dag zonder lach
was voor jou geen dag.
Van vele dingen had je nooit genoeg
je laatste reis kwam veel te vroeg.

GEDICHT 57

Wie nooit heeft geleden,
heeft nimmer geleefd.
Wie zich nooit vergiste,
heeft nimmer gestreefd.
Wie nooit heeft geweend,
heeft geen vreugd als hij lacht.
Wie nooit heeft getwijfeld,
heeft nooit ernstig gedacht.

GEDICHT 58

Als een vogel in de wind
ben jij je eigen weg gegaan.
Als een vogel op het nest
heb jij je gezin beschermd.
Als een vogel die zaad morst
zo liet jij iedereen meedelen.
Als een jonge vogel
zo breekbaar was jij.
Jij was geen vogel in een kooi
zo hield jij van het leven.
Als een vogel in de wind
ben je van ons weggevlogen.

GEDICHT 59

De mensen van voorbij
zij blijven met ons leven.
De mensen van voorbij
ze zijn met ons verweven.
In liefde, in verhalen,
die wij zo graag herhalen.
In bloemengeuren, in een lied
dat opklinkt uit verdriet.

GEDICHT 60

Altijd stond je in ons midden.
Veel hebben we gelachen,
ook wel eens gehuild.
Je hebt nu de aarde
voor de hemel geruild.

GEDICHT 61

Dank je wel, voor de geleende schouder,
dat ik even leunen mocht,
dat ik even klein mocht wezen
en dat die ene hand de mijne zocht.

Dank je wel, voor je troost zonder woorden
voor het simpele, stille zijn,
voor het trachten mee te dragen
van mijn ondraaglijke pijn.

GEDICHT 62

Als je ouder wordt en
niet meer weet waar je bent.
Als je mensen ziet
maar ze niet meer herkent.
Je niet meer bewust bent van
liefde en pijn.
Dan zal de eeuwige rust
een verlossing zijn.

GEDICHT 63

In de stilte drijven de gedachten
als wolken in de lucht,
in stilte vind ik rust
en ben ik niet meer op de vlucht.

In de stilte wil ik kijken, kijken naar omhoog
naar een ongekende verte
naar het wonder van de regenboog.

In de stilte zie ik bomen wuiven in de wind
in de stilte wordt pas tastbaar
dat de liefde overwint.

GEDICHT 64

Je naam staat in ons hart geschreven
het eind kwam veel te gauw
maar in gedachten blijft steeds leven
je liefde, zorgzaamheid en trouw.

GEDICHT 65

Te klein, ben ik om te begrijpen.
Te klein, ben ik om te weten.
Te klein, ben ik om je te verliezen.
Groot, ben ik om van je te houden.

GEDICHT 66

Als je van iemand houdt
en je bent van diegene gescheiden,
kan niets de leegte vullen.
Je moet dat niet proberen,
maar het is ook een grote troost,
zolang de leegte werkelijk leeg blijft,
ben je daardoor nog steeds met elkaar verbonden.

GEDICHT 67

Strooi uit mijn as
voor alle winden,
dat eens mijn lichaam was
de weg kan vinden,
naar alles wat het eens beminde
naar wolk en zee
en zich daarmee verbinden.

GEDICHT 68

Hij was allang zichzelf niet meer,
hij kon het niet meer aan.
We hoopten, zittend rond zijn bed
dat hij rustig heen zou gaan.

En na zijn laatste zucht was het
alsof hij zichzelf hervond.
Alsof hij op de drempel
van een ander leven stond.

Ik ben even blijven kijken
ben even blijven staan
en voelde iets van een wonder
door de stille kamer gaan.

GEDICHT 69

Ik heb vannacht een ster uitgezocht
voor mijn opa die moest gaan
een ster voor iemand zó bijzonder
dat hij eigenlijk alleen moet staan.

Nu kijk ik naar de sterren
en huil ik naar de maan
dan straalt daar weer die ene ster
dus is mijn opa eigenlijk nooit weggegaan.

GEDICHT 70

Wanneer iemand sterft,
valt er een schaduw, onafwendbaar.
Is het levenslicht dat mensen zien
als zij geboren worden,
niet krachtiger dan deze duisternis?
Zal het niet langer duren
dan de tijd die ons gegeven is?
Wij willen opstaan uit de nacht
en uitzien naar de morgen.

GEDICHT 71

De ogenblikken
waarop wij elkaar ontmoetten
en samen waren
zij zullen niet meer onbeschreven
terugkeren;
zij laten ons achter
met de herinneringen
die ons aankijken,
blijvend
tot het einde toe.

GEDICHT 72

Leef maar
naar het licht toe,
verder dan ik kan reiken.
Geen hand houdt je vast.

Je woorden dragen verder
je handen leven voort
je luisteren en proberen
we gaan er elke dag mee door.

GEDICHT 73

Zoals de dag
uit de nacht treedt,
treedt het leven
uit de dood.
Er is liefde
die niet sterft.


— Toon Hermans

GEDICHT 74

Er zijn in ieders leven
momenten van geluk.

Een zeepbel vol met kleuren,
maar opeens spat ze stuk.

Uiteen in duizend druppels
die glanzen als dauw.

Dan verbleken al die kleuren
en wat overblijft is de herinnering aan jou.

GEDICHT 75

Geen taal die kan genezen.
Het is genoeg:
een onbeholpen woord,
een woordeloos gebaar
Wanneer je- mens naast mens -
zo de onmacht doorbreekt.

GEDICHT 76

Ik vraag om stilte,
dat is wat ik wens.
Het is bijna niets en bijna alles.

Omdat ik om stilte vraag,
denk niet dat ik ga sterven.
Mij overkomt het tegendeel.
Mij overkomt dat ik ga leven.
Mij overkomt dat ik leef en voortleef.


— Pablo Neruda

GEDICHT 77

Dagen worden nachten
niets is eeuwig,
niets kan wachten,
alles wisselt,
alles vlucht.
Ook de mooiste zomer wil eenmaal in de herfst vervagen.


— Herman Hesse

GEDICHT 78

Weggaan is iets anders dan het huis uitsluipen,
zacht de deur dichttrekken achter je bestaan
en niet terugkeren.
Je blijft iemand op wie gewacht wordt.
Weggaan kun je beschrijven als een soort van blijven;
niemand wacht,
want je bent er nog;
niemand neemt afscheid,
want je gaat niet weg.



— Rutger Kopland

GEDICHT 79

Twee handen aan een ragdun touw,
de dunne draad des levens.
Daar had jij je aan vastgeklemd.
Hopend, wachtend en onwetend.
Hopend dat het goed zou gaan,
vechtend voor je leven
onwetend dat de tand des tijds
je touw had doorgevreten.
Toen kwam je eind,
je touwtje brak,
het einde van het bestaan.
En toen ben je heel stilletjes, maar trots,
je eigen weg gegaan.

GEDICHT 80

Zomaar,
zomaar een blad
dat meevliegt met de wind.
Zomaar een groet,
zomaar de wisseling van dag en nacht
en dan plots
zomaar het einde.

GEDICHT 81

Als ik dood ga, huil maar niet.
Ik ben niet echt dood moet je weten,
het is maar een lichaam dat ik achterliet,
dood ben ik pas als jij dat bent vergeten.

En als ik dood ga, treur maar niet.
Ik ben niet echt weg moet je weten,
het is de heimwee die ik achterliet,
dood ben ik pas als jij dat bent vergeten.

En als ik dood ga, huil maar niet.
Ik ben niet echt dood moet je weten,
het is het verlangen dat ik achterliet,
dood ben ik pas als jij dat bent vergeten,
dood ben ik pas als jij me bent vergeten.


— Bram Vermeulen

GEDICHT 82

Als wij de toekomst
niet meer zien,
dan zijn er nog
de sterren die ons
in het duister leren kijken.


— Kris Gelaude

GEDICHT 83

Ik kus je, ik sus je.
Ik doof en ik blus je.
Je blijft heel dicht bij me
maar in mijn hoofd rust je.

GEDICHT 84

Zoals de hand
van een ingeslapen vader
voelen blijft,
voelt wat voorbij is
nog nabij.

Ook al lijkt in de verte
de winterslee van vroeger
veel te klein
voor nu.

En ook al vraag ik zelden nog
wie mijn jas wil knopen,
vooraleer ik de kou
instap
die niet meer stopt.

En die me voelen blijft
met handen
van een ingeslapen vader.


— Paul Cox

GEDICHT 85

Nu jij verleden werd
laat je iets ondraaglijks achter,
een glazen schilderij,
een overkant zonder brug,
afgelegen nabijheid.

Pijn verhangt zijn trots,
verdriet heeft geen omheining.
Nu jij verleden werd,
voel ik je hand nog
in mijn vingers neer gaan liggen,
altijd weer en weer.
Pijn is een onvoltooid begrip,
verdriet een massamoordenaar.

Nu jij verleden werd,
laat ik me meewarig meedrijven
naar afgelegen nabijheid,
naar waar de zon verdween.
Sterven is voltooid verdriet.


— Paul Cox

GEDICHT 86

Ik ben hem, zei het leven

en ze rende achter hem aan
mij kun je nooit pakken
hijgde de dood die rende
alsof zijn leven ervan afhing

al snel was de dood buiten adem
haalde zij hem huppelend in, tikte
maar nog voor zij kon wegrennen
raakte hij haar weer aan

de dood tikte het leven tikte
en zo bleven ze ter plaatse, tikten
de tijd weg en toe de avond viel
waren ze moe van het spelen

gingen bang van het donker
hand in hand weer naar huis

— Maud Vanhauwaert

GEDICHT 87

je kijkt me aan alsof je zeggen wil
help me hier toch uit
je kan het niet meer verwoorden
je hersens die staan uit

maar van binnen weet jij alles nog
en ook nog wie ik ben
je bent de allerliefste die ik ken

— Janneke Hartveld

GEDICHT 88

lief kindje van mij
je bent zo ver weg
maar diep van binnen
ben je zo dichtbij

GEDICHT 89

Langzaam maar zeker
ontglipte je ons,
werd steeds minder lichaam,
enkel glimlach en traan
uit ogen die keken
al over de grens
en toen moest je gaan.

Ik wist niet
dat dood
zo zachtjes zou komen,
zo wezenlijk vredig,
geen sprong in de diepte
maar meer een verglijden,
een zachtjes wijken.

Even mochten wij nog
in jouw vrede verblijven,
toen moesten wij terug,
terug naar het leven,
wat deed dat pijn.
De diepte die gaapte
aan onze kant.

— Yvonne van Emmerik

GEDICHT 90

Sterven is verhuizen van de buitenwereld
naar het hart van de mensen die van je houden

— Manu Keirse

GEDICHT 91

Boven de wolken
moet de vrijheid wel
grenzeloos zijn.

Alle angsten, alle zorgen
blijven daaronder verborgen.
Dan wordt wat hier groot
en belangrijk is,
plotseling onbelangrijk
en klein.

— Reindhard Mey

GEDICHT 92

Wanneer je verdrietig bent
kijk dan opnieuw in je hart
en zie dat je huilt
om wat je vreugde schonk.

— Kahlil Gibran

GEDICHT 93

Toen viel plots de tijd even stil.
De wijzers bevroren het uur.
Het lied stierf ter plaatse.
De poes staakte haar gespin.
Zelfs de herfstwind woei niet meer.

Alles hield vol schroom de adem in
want het wilde een hart horen breken.

— Marie-Thérèse Crabbé

GEDICHT 94

Al ben je niet meer hier
Al reis je ver
Je woont voor altijd in ons hart
Wij zijn de trotse ouders
van een ster

Jouw kaarsje doofde.
Veel te vroeg.
Maar ons pad blijft voor altijd verlicht,
door het lichtje dat jij bij je droeg

GEDICHT 95

Wat was je mooi
Wat was je bijzonder
Wat was je sterk
Wat was je een wonder

Je blijft prachtig
Je blijft bestaan
Je blijft in ons hart
Want jou laten we nooit meer gaan

— Daglief

GEDICHT 96

Een knuffel voor je tranen
een knuffel voor gemis.

Een knuffel
vol met liefde en troost
omdat het soms zo
moeilijk is.

— Vlinderkusje

GEDICHT 97

In liefde
kwam je bij ons
In liefde
moest je ook
weer gaan

In liefde
zijn we altijd samen
Ook al ben je hier
zo ver vandaan

— Vlinderkusje

GEDICHT 98

Huisje bij de maan

Ver boven de wolken
daar heel dicht bij de maan
Zie ik een mooi klein huisje
tussen duizend sterren staan

Waar jij woont in lieve liefde
met een lach op je gezicht
Daar waar je eeuwig straalt
in het allermooiste licht

Waar je vliegt langs regenbogen
en voor altijd zult bestaan
Totdat we ooit weer samen zijn
in het huisje naast de maan

— Vlinderkusje

GEDICHT 99

Je ogen, je lach
Je licht voor anderen
De schaduw in jou
die niemand zag

De pijn dat jij
geen hoop meer had
Alleen in't donker
Waarom? Jij?
Ik had er voor je
willen zijn

Mijn liefde voor je
zoekt je, vindt je
Ik zie je, droom je
in het licht

— Catharina de Riet-Neven

GEDICHT 100

Altijd maar weer
vlam jij op in mij
Jij raakt niet los van mij

iets anders wil ik ook niet
dan jouw liefde
in mij bewaren

jij bent de pijn
die zeurt
zo uniek mooi
die mij streelt

jij gaat niet over
jij verlicht de duisternis
zo hard gevallen
over mijn leven

— Marinus Van den Berg

GEDICHT 101

Ik vind je in de sterren,
in de lucht, de zon, het gras
ik vind je in het ochtendlicht
ik denk aan hoe je was.
Soms fiets je in een flits voorbij
of loop je me tegemoet
en soms hoor ik
ineens je stem
die trots zegt je doet
het goed.



Stuur uw selectie door via e-mail

Via onderstaand formulier is het mogelijk om uw selectie gedichten via e-mail naar één of meerdere adressen te verzenden. Of u kan uw selectie ook doormailen naar info@van-lent.be.

Uw naam *
Uw bericht E-mailadres(sen) van de ontvanger(s) * Gescheiden door komma, maximum 5 adressen




© 2025 Uitvaartcentrum Van Lent - BTW BE 0429.031.889 - Bleekmeersstraat 62, 9160 Lokeren
09 348 01 44 - info@van-lent.be - algemene voorwaarden - privacy policy - cookie policy - sitemap Quoted: Websites met méér